4 juni - Keizer Koenraad II ("de Saliër") overlijdt in Utrecht aan jicht na een regeerperiode van 15 jaar. Hij wordt opgevolgd door zijn 21-jarige zoon Hendrik III ("de Vrome"). Het stoffelijk overschot van Koenraad wordt met pracht en praal in een plechtige processie per schip via de rivier de Rijn vervoerd. In verschillende bisschopsteden, waaronder Keulen, Mainz en Worms, wordt Koenraad in de plaatselijke dom opgebaard. Na een maand wordt hij op 3 juli tijdens een begrafenisplechtigheid bijgezet in de dom van Speyer.[1]
Rainulf Drengot, grondlegger van de Normandische heerschappij in Zuid-Italië, roept zichzelf uit tot prins en formaliseert zijn onafhankelijkheid van Napels en zijn voormalige Lombardische bondgenoten. Hertog Guaimar IV, heerser van het vorstendom Salerno, wordt de onbetwiste leider van Zuid-Italië.[2]
Zomer - Hertog Casimir ("de Restaurator") herbouwt het verwoeste gebied van Groot en Klein-Polen. Hij verplaatst Gniezno (na plunderingen een smeulende ruïne), de oude hoofdstad van de Polanen, naar Krakau.[3]
Religie
12 augustus - De Sint-Servaasbasiliek in Maastricht wordt in aanwezigheid van Hendrik III door twaalf bisschoppen gewijd. Drie dagen later vindt de feestelijke herkroning van Hendrik in de kerk plaats.[4]
In Utrecht wordt met de bouw van de Pieterskerk begonnen. De kerk vormt het begin van een kerkenkruis, waarvan de latere Domkerk het middelpunt wordt.