Het begrip abundantie (talrijkheid) is in het vegetatiekundig onderzoek aan levensgemeenschappen een maat voor het voorkomen van soorten op een bepaalde oppervlakte of in een bepaald volume.[1]
Als abundantiemaat kan gebruikt worden:
dichtheid: aantal individuen per oppervlakte of volume
frequentie: het aantal of percentage deelmonsters van het totale aantal, waarbinnen de soort is aangetroffen
relatieve frequentie: het gedeelte van het totale aantal deelmonsters, waarbinnen de soort is aangetroffen
bedekking: een maat voor de verticale projectie van de planten op de bodem
biomassa: meestal drooggewicht van de bovengrondse spruit of de gehele plant, maar het kan ook geschat worden uit het versgewicht
relatieve abundantie: percentage voor soortsabundantie van het totaal van abundanties voor alle soorten
Vegetatieonderzoek
Zie Vegetatieopname voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
Bij vegetatieopnamen worden gewoonlijk andere maten voor abundantie gebruikt. Vaak wordt in homogene proefvlakken de abundantie en de bedekking gecombineerd geschat, zoals in de schaal van Braun-Blanquet en de afgeleiden daarvan.
Om een representatief beeld te krijgen van de vegetatie moet ten minste het minimumareaal worden onderzocht, dat is de minimale ruimte die een vegetatietype nodig heeft een om zich goed te kunnen ontwikkelen. Er zijn vuistregels voor de verschillende formaties, die verder ook afhankelijk zijn van de klimaatzone.